Kant probeert
in zijn ethiek een basis te vinden voor normatieve uitspraken, waardoor
deze algemene geldigheid kunnen krijgen. Hij zoekt a priori beginselen
van ons ethisch normbesef. In tegenstelling tot veel van zijn tijdgenoten
verwerpt hij het idee dat God aan de oorsprong staat van al onze morele
normen. Kant zoekt het in de menselijke rede zelf.
Het categorische imperatief dat Kant zoekt, het algemeen en onvoorwaardelijk
geldende bevel, moet een zuiver formeel beginsel zijn en is niet inhoudelijk
bepaald. Morele imperatieven gelden voor ieder redelijk wezen en ze mogen
daarom niet op ervaring of andere principes berusten. Het categorische
imperatief moet een uitdrukking van de redelijkheid zelf zijn.
Elk maxime dient daarom aan de toets te worden onderworpen of ze tot algemene
wet verheven kan worden: het is een gedachtenexperiment. Iedereen moet
zich met betrekking tot zijn handelingen als mogelijke wetgever beschouwen,
alsof zijn handelingen een algemene wet zouden opleveren. Kan mijn maxime
tot algemene leefregel verheven worden of heft ze zichzelf op wanneer
ze als algemene gedragsnorm wordt aangenomen?. Dat is het enige categorisch
imperatief dat Kant accepteert.
|