Meedogenloos
Tien minuten te vroeg neem ik mijn positie in aan het begin van het platform, met mijn rug naar een ijzeren pilaar gekeerd en mijn gezicht naar de lege rails. In mijn handen een roman van Kundera.
Ik lees over de jongen Jaromil, die dichter is en zijn moeder voor het eerst iets van zijn werk in handen geeft. Een gedicht moet gelezen worden, opdat het een leven leidt dat losstaat van de auteur. De moeder leest de gedichten en huilt. Ze begrijpt ze niet.
Als ik van mijn boek opkijk, is de Thalys al binnengereden en lopen groepjes mensen me voorbij. Ik kijk om me heen – zij is er nog niet.
Voor me vallen twee vriendinnen elkaar ongedwongen in de armen. Ze wisselen kussen uit, kijken elkaar stralend aan en gooien zich opnieuw in een omhelzing. ‘Dat ga ik straks ook doen,’ denk ik, om haar te laten weten hoe welkom ze is en hoe lief ik haar heb. Nog geen seconde later besef ik, dat het weerzien juist door die gedachte zal mislukken. Je kunt je niet voornemen iemand spontaan in de armen te vallen. Als ik haar nu omhels, is het gecalculeerd en die onechtheid zal de betekenis van het gebaar verdraaien.
Dan verschijnt ze, een te zware rugzak op haar breekbare gestel – zo zie ik haar in gedachten vaker, een fragiel meisje dat te veel op haar schouders neemt en de last van het leven met een trotse frons draagt. En dat beeld roept in mij altijd het verlangen op haar te verwennen, te verwarmen, al weet ik heel goed dat het meisje dat ik tien jaar geleden in Montpellier ontmoette, een volwassen vrouw is geworden, die mijn liefde helemaal niet nodig heeft.
We kussen elkaar op de wang en ik probeer haar te omhelzen, wat mislukt door de grote rugzak, die me op afstand houdt en die ik niet van haar mag overnemen. ‘Ik draag mijn eigen zooi,’ zegt ze glimlachend.
In de metro voel ik de vertwijfeling die ik altijd vrees en zelden uitblijft. Wie is zij? Wie ben ik? Waarom zijn wij samen? Het antwoord, dat we het waarderen in elkaars gezelschap te zijn, elkaars gedachten te horen, lijkt ineens onvoldoende, maar hoe langer ik naar een verklaring zoek, hoe meer ik haar van me verwijder. Over sommige dingen moet je niet denken.
Op het terras van Les Philosophes drink ik mijn vervreemding weg. Zodra ik me ontspan, houdt de tijd op te bestaan, vallen dimensies weg en zijn er alleen nog woorden. Woorden die als speldeprikken en liefkozingen herinneringen oproepen en ideeën wakker maken. Ik luister en praat en geniet van de uitwisseling, zonder me af te vragen waarom ik hier nu juist met deze vrouw tegenover me zit.
De dag erna ontvluchten we de regen in boekwinkel en bioscoop. De film ‘Das Leben der Anderen’ inspireert een urenlang gesprek, waarbij we onze blaas voller voelen worden en we toch geen plaspauze nemen, bang het moment kwijt te raken. Het moment raken we alsnog kwijt wanneer ik het probeer te benoemen. Over sommige dingen moet je niet spreken.
Maar vlak voor ik het moment benoem en de strakke, voelbare lijnen tussen ons verslappen, hebben we het over mijn schrijven en over mijn kleine publiek van familie en vrienden, een publiek dat mij in werkelijkheid nooit corrigerend toespreekt over wat ik wel of niet mag schrijven, maar wat mij in gedachten een grens geeft, waar ik niet overheen mag gaan. Ik beperk mezelf uit angst voor wat mijn kleine publiek van mijn bekentenissen zal vinden. Ik ben niet bang voor recensenten, redacteuren of anonieme lezers, ik ben bang om mijn naasten te kwetsen, in verwarring te brengen, te shockeren. Ik ben bang dat zij uiteindelijk inzien, wat ik allang weet: dat ze me niet kennen, dat ze niet weten wie ik ben.
En die angst is dodelijk voor een schrijver.
Zij zegt het en ik weet het. Dat Jaromils moeder zijn gedichten niet begrijpt, weerhoudt Jaromil er niet van ze te schrijven. Ik moet meedogenloos zijn en dat besef maakt me kwetsbaar.
Ik stel me voor wat zij ziet, nu ze naar me kijkt: een fragiel meisje, dat te veel op haar schouders neemt en de last van het schrijven met een wrange glimlach draagt.
Naschrift.
Een half uur nadat ik bovenstaand stukje had geschreven, in mijn moleskin, op weg naar Dallas, op weg naar LA, las ik in ‘Les Inrocks’, een weekblad voor bobo’s die geen bobo willen zijn, een artikel over autofiction, een genre dat in Frankrijk al decennia bestaat en nog steeds erg populair is. Het is te vergelijken met autobiografisch schrijven, maar autofiction ligt nog dichter bij de realiteit en laat tegelijk meer verbeelding en fictie toe. Autofiction toont de beleefde werkelijkheid in plaats van de werkelijkheid zoals hij door anderen kan worden waargenomen. De verdraaide voorstelling kan ‘meer waar’ zijn dan de platte realiteit, omdat het toont hoe de schrijver betekenis geeft aan wat hem of haar overkomt.
In het artikel wordt Nancy Huston geciteerd (van wie ik hiervoor nog nooit had gehoord). Ze zegt: ‘Il n’y a pas d’écriture sans liberté totale. Cette liberté peut impliquer […] une indifférence vis-à-vis des sentiments de ses proches. Beaucoup d’écrivains sont sans parents et sans enfants, parce que ça libère l’imaginaire.’ (Zeer vrij vertaald: ‘Je kunt niet schrijven zonder vrijheid. Vrijheid betekent onder andere dat je onverschillig moet zijn voor de gevoelens van je naasten. Veel schrijvers hebben geen ouders en geen kinderen, omdat dat hun verbeelding bevrijdt.’)
6 Comments
ReneS
Mooi!!!
gerb
Ik sluit mij volledig bij Rene S aan…
Hagar
Go ahead…amaze us.
erik
Ik denk dat Houston (een quebecquaanse successchrijfster voorzover ik begrepen heb) eerder bedoelt dat veel schrijvers geen familie en vrienden hebben – die hen zou kunnen beperken in hun denk- en schrijfvrijheid, dus dat veel schrijvers juist schrijver zijn omdat ze die totale vrijheid hebben, geen ogen die over de schouder intiem meelezen.
die autofiction gaat volgens mij vooral over al die bourgois-boboromans van die bourgoisschrijvertjes die schrijven over hun feestleven in parijs waar ze eigenlijk niets aan vinden. (hele stapel voorbeelden, 2 bekende: eerste 2 romans van florian zeller, beigbeder op een paar boeken na)
Claire Polders
Bedankt voor de comments. Heel voorzichtig kruip ik dichter naar de realiteit toe.
@ Erik: Er bestaat ook een serieuzere tak van de autofiction. Bijvoorbeeld Annie Ernaux.
erik
brrrr. Zelfs als Geerten Meijsing 1 boek van haar heeft vertaald,… Overigens valt het misschien te betwisten of die bourgois-types het niet ook serieus bedoelen?