Lieve vrede
Schoonfamilie, daar kun je onderhoudende verhalen over vertellen. Zeker wanneer ze nogal radicale opvattingen propageren en zich uiterst curieus gedragen. Toch schrijf ik zelden over het bijzondere gezin waarin ik eens per jaar infiltreer, al doe ik dat inmiddels al ruim een decennium. Waarom ben ik zo terughoudend?
Invalshoeken genoeg. Ik kan vertellen over de Republikeinse klachten van een gepensioneerde ingenieur die de aandelen van zijn eigen bedrijf zo zag kelderen, dat zijn met bloed-zweet-en dominantie opgebouwde imperium plotsklaps een mislukking leek en over hoe hij het Amerikaans socialisme daarvoor aansprakelijk acht. Of ik kan schrijven over hoe wij na ieder bezoek aan een gigantische supermarkt thuis onder auspiciën van de vrouw des huizes alle artikelen met een in alcohol gedrenkt lapje desinfecteren, omdat smetvrees nu eenmaal niet bestaat en bacteriën wel. Maar ik houd me in. Uit respect? Of uit angst mijn dekking te verliezen?
Je zou denken dat ik veilig was door in het Nederlands te schrijven. Mijn schoonfamilie spreekt en verstaat enkel Engels (een paar woorden Spaans uitgezonderd). Bovendien houden ze niet van internet – geen van hen heeft ooit deze website gezien. Het bestaan van Google Translator gekoppeld aan het bevrienden van tantes en neven op Facebook maken mijn woorden in principe wel toegankelijk, en het is een toegankelijkheid waarvan volgens mijn statistieken soms gebruik wordt gemaakt. Wanneer ik hier iets publiceer, moet ik er dus rekening mee houden dat de boodschap in enigszins verdraaide vorm bij mijn directe schoonfamilie terecht kan komen.
En wat dan nog? Onlangs verscheen hier een stukje over autobiografisch schrijven en over de noodzaak met de beste bedoelingen meedogenloos te zijn. Valt het schrijven over je schoonfamilie onder een andere categorie? Natuurlijk niet. En bovendien: ik hecht aan openheid. Ik heb er doorgaans geen bezwaar tegen wanneer anderen weten hoe ik over hen denk. Het is voor mij geen enkel probleem om aan tafel te zitten met mensen die andere overtuigingen hebben, met hen te discussiëren en verschillen of gedeelde gronden te vinden. Ik word niet boos of verdrietig wanneer mijn schoonzus zichzelf niet in de ogen durft te kijken wanneer ze op zondag de kerkdienst mist. Het is haar leven – voor mij blijft ze een tamelijk irrationele maar altijd zeer sympathieke vrouw.
Alleen… zo denkt zij er niet over. Zij zal er ‘s nachts wakker van liggen wanneer we overdag van mening verschillen over het Christendom. Dus houd ik me in. Aan tafel en op papier. Indien ik zou schrijven hoe ik werkelijk over mijn schoonfamilie denk, zou ik aan mezelf moeten toegeven, dat ik hier wel degelijk de schone schijn ophoud. Voor twaalf dagen per jaar is de lieve vrede me meer waard dan het authentieke conflict. Waarom? Omdat het uiteindelijk toch mijn familie niet is, denk ik. Een zekere mate van onechtheid zit me daarom minder dwars. Maar afgaande op de zojuist geschreven woorden, lijkt het alsof ze wel steeds meer mijn familie aan het worden zijn.