Leven tussen de woorden
Ik leef niet echt, klaag ik weleens, en daarmee begint de ellende. Want wat bedoel ik precies wanneer ik dat zeg? Ik adem, ik eet, ik lach, ik huil. Volgens de definitie van het woord leef ik wel degelijk.
Goed, ik maak niets mee, verbeter ik mezelf. Maar wat zou ik dan mee willen maken? Het leven van alledag moet je niet met een speelfilm vergelijken waarin altijd iets spannends gebeurt. De gemiddelde mens overkomt uiteindelijk heel weinig. Ik wil toch geen brand, beroving of busongeval over me afroepen?
Het hoeft ook niet spannend te zijn, beweer ik dan. Maar andere mensen maken van alles mee, die zitten niet hele dagen thuis, aan hun bureau, die trekken de wereld in. En daar komt de aap uit de mouw. Andere mensen. De wereld. De raderen van mijn verbeelding worden in werking gesteld. Wie zou ik zijn als ik tot die andere mensen behoorde, in die tumultueuze wereld?
Ik bedenk een scenario waarin ik in Amsterdam woon en na mijn studie voor een interessante organisatie of innovatief bedrijf ben gaan werken. Iets cultureels of dynamisch. Bij een schouwburg of reclamebureau, als organisator van dit, of een pr-medewerker van dat. Ik stel me voor dat ik gezellige en intelligente collega’s heb met wie ik op maandag zowel het weekend als de politiek doorneem en met wie ik op bedrijfsuitjes in binnen- en buitenland kattenkwaad uithaal of kansloos verdwaal. Vijf keer per week vroeg opstaan is vast niet zo erg, want iedereen doet het. Samen trotseren we deadlines en chagrijnige opdrachtgevers. Samen maken we ons sterk voor een gloedvol product. Ik ontken het niet, dat lijkt me wel wat – maar zou ik gelukkiger zijn?
In een ander scenario ben ik uiteraard moeder geworden. Aan die gedachte ontkom je niet op mijn leeftijd. Ik stel me voor dat ik met de kinderen van alles onderneem. Naar een dierentuin, een park, wie weet een museum. En het wachten in de rijen is vast niet zo erg, want die kleintjes amuseren zich uitstekend en hebben nooit op lastige momenten een schone luier nodig of een banaan. Ik bedenk dat ik in het weekend smultafels zal dekken voor een oergezellig ontbijt en ’s avonds uitgebreid met mijn gebroed in bad ga. En ja, dat plaatje is soms wel aantrekkelijk – maar zou ik gelukkiger zijn?
In een derde poging om mij een levendiger leven voor te stellen, overschrijd ik de realistische grenzen. Stel dat ik met wie-dan-ook kon ruilen – wie zou ik dan willen zijn? Ik verlang niet per se naar roem of geld, maar soms zou ik wel wat meer invloed willen hebben. Zou ik bijvoorbeeld de directeur van het MoMA in NY willen zijn? Een leven leiden waarin ik geen saaie, eenzame minuut meer zal kunnen tellen? Meestal dringt het dan wel tot me door: ook al kon ik met wie-dan-ook ruilen, het zou altijd een schrijver zijn, een schrijver met een wat groter publiek, dat wel, maar nog altijd een schrijver die het merendeel van zijn of haar tijd aan het bureau doorbrengt.
Samenwerken, kinderen verzorgen, leiding geven – ik zou het prachtig vinden voor een week, een maand, een jaar misschien, maar ik zou er niet de luxe van mijn rust voor willen opgeven. Er bestaan schrijvers met nevenfuncties, schrijvers met kinderen, schrijvers met scholastieke carrières en schrijvers met topbanen. Maar ik denk dat ik tot het schrijverssoort behoor, dat zich het liefste terugtrekt om zoveel mogelijk te kunnen lezen en schrijven. Daar word ik gelukkig van. Dus ik moet gewoon niet zeuren dat mijn leven wat minder levendig is. Het zijn mijn personages, die ik de wereld in stuur. Mijn leven voltrekt zich tussen de woorden. En daar ben ik dankbaar voor.
One Comment
willem jansen
God wat ben ik jaloers op je.