Galette de Sarrasin
Bij mijn favoriete crêperie bestel ik een galette de sarrasin (oftewel een boekweitpannekoek) met artisjokbodems, ei en zongedroogde gemarineerde tomaten, zoals altijd. Maar dit keer hebben ze helaas geen artisjokbodems meer – of ik niet eens iets anders wil proberen? Ik bekijk de lange lijst die vrijwel uitsluitend bestaat uit vleesproducten en me dus weinig keus laat. Goed, zeg ik, doe er maar een met rucola en geitenkaas.
Hoe vaak ik het ook aanschouwd heb, het blijft een plezier de vakkundige handelingen van de chef te volgen; hij smeert het beslag flinterdun uit en keert de crêpe op precies het juiste moment om zonder hem te scheuren. Daarna belegt hij hem royaal, zo royaal dat ik protesteer: zoveel kaas kan niemand toch eten!
Maar ik heb te zacht en bovendien te laat gesproken. De enorme blokken geitenkaas liggen al te smelten en voor ik het weet houd ik een hete met servetten omwikkelde maaltijd in handen waarmee ik naar het Jardin du Luxembourg wandel. Daar zoek ik een stoel in de zon en begin ik te eten, of beter gezegd: daar begin ik de strijd. Want hoe eet je een galette met lange slierten groen en enorme door kaas aan elkaar klevende happen? Ik probeer het voorovergebogen, met de benen uit elkaar en werk de rucola naar binnen zoals kinderen spaghetti slurpen.
Het blijft niet onopgemerkt. Op een afstandje leggen twee fotografen aan en nemen me onder vuur. ‘Merci!’ roep ik, in mijn trots gekrenkt. Ik mag hopen dat ze volgende keer gewoon weer artisjokbodems hebben.