Uncategorized

Filosofiekalender 2009 (2)

“En hij vroeg zich af hoe ongelukkig je moest zijn
om in Engelen te kunnen geloven.”

Adriaan van Dis in De Wandelaar (2007)

In de roman De Wandelaar van Adriaan van Dis  raakt de hoofdpersoon Mulder tegen wil en dank bevriend met een pater van een nabijgelegen kerk. Een brand in de buurt stapelt Mulder op met de zorg voor een hond en wanneer die hond de pater herkent, ontmoeten de mannen elkaar. Omdat Mulder een atheïst is met een sterke minachting voor de kerk, leidt dat tot interessante gesprekken met de pater over het geloof.
Volgens Mulder is ieder geloof op een verzinsel gebaseerd, een idee dat mensen nodig hebben als leidraad voor hun leven. Mulder zelf is trots op zijn nuchterheid – hij heeft geen verzinsels nodig om hem te troosten. Alleen wie ongelukkig is, gelooft in Engelen. Dat denkbeeld komt in de roman echter op losse schroeven te staan, als blijkt dat de pater met zijn geloof juist heel tevreden is en Mulder beseft dat het de leegheid in zijn leven is, die hem ondanks zijn rijkdom en gezondheid verhindert gelukkig te zijn.