Filosofiekalender 2010 (3)
‘Met een bepaald deel van ons wezen leven we allen buiten de tijd.’ (Milan Kundera, Onsterfelijkheid, 1990)
Een vrouw van in de zestig wordt door de hoofdpersoon van Kundera’s roman Onsterfelijkheid waargenomen tijdens haar zwemles. Hij vindt haar koddig en haar ademhaling doet hem denken aan een stoomlocomotief. Deze vrouw heeft kortom al haar charme aan de ouderdom verloren. Of niet?
Wanneer de les is afgelopen en zij in badpak wegloopt, draait ze zich vlak voor de kleedkamers om, glimlacht en wuift. En in dat betoverende gebaar ziet hij een meisje van twintig. Voor een ogenblik lijkt de vrouw vergeten te zijn dat zij in een ouder lichaam zit. Haar glimlach en haar wuiven zijn licht en gracieus, als om een minnaar te verleiden. De hoofdpersoon is gefascineerd en mijmert over de betekenis van dit alles. Misschien zijn we in wezen leeftijdsloos en staan we voor een deel buiten de tijd. Een gebaar of een glimlach is blijkbaar voldoende om een essentie te tonen, die tijdloos is.