Column – Jubileum Emmaus College
Ter gelegenheid van het veertigjarig bestaan en de reünie van het
Emmaus College te Rotterdam, schreef ik een column voor hun jubileumkrant.
Achter de maskers van de puberteit
Reünies worden overal en door iedereen georganiseerd en vaak met succes: de mensen die ervan houden zijn present en de rest blijft thuis. Gezelligheid verzekerd. Maar wat is een reünie eigenlijk?
Volgens de Van Dale is een reünie een bijeenkomst van mensen die elkaar van vroeger kennen. Als dat zo is, kan een middelbare school alleen een pseudoreünie organiseren, want ik weet zeker dat mijn klasgenoten van destijds mij nooit hebben gekend en ik hen evenmin. Een gemiddelde puber kent zichzelf nauwelijks en mocht ik bij iemand een blijvende indruk hebben achtergelaten, dan komt die indruk hoogstwaarschijnlijk niet overeen met het beeld dat mensen tegenwoordig van me hebben. Laat staan met het gebrekkige beeld dat ik inmiddels van mezelf heb. De schoenen van het tienermeisje passen me niet meer.
Een andere betekenis van ‘reünie’ is een bijeenkomst van mensen die vroeger een groep vormden. Ook die definitie zorgt voor problemen, want al hebben we allemaal door de gangen van het Emmaus gesjokt, tot één groep hebben we nooit behoord. We waren òf eigenzinnige individuen òf we maakten deel uit van een clubje, waar we met de nodige tactiek waren binnengedrongen of waar we door anderen toe veroordeeld waren. Ik hoorde bijvoorbeeld bij het clubje dat in de pauze naast de berg rugzakken de wacht hield en het stempel ‘nerd’ droeg. Een stempel waartegen ik mij uiteraard zes jaar lang heb verzet, want IK WAS GEEN NERD, al zie ik nu wel in dat een meisje dat weddenschappen aangaat over het behalen van de hoogste cijfers met jongens die later natuurwetenschappen gaan studeren, enige nerdheid niet kan worden ontzegd.
De enige acceptabele betekenis die ik kon vinden, was die van reünie als hereniging per se. Op een reünie komen mensen samen die eerder ook in elkaars nabijheid hebben vertoefd. Maar stiekem betekent een reünie natuurlijk vooral achteruitkijken en verifiëren of de grote bekken van vroeger nog steeds zo veel noten op hun zang hebben en of de grijze musjes misschien in flamboyante kaketoes zijn veranderd. Een geslaagde reünie is vol verrassingen: de wreedste hartenbreker is een tevreden vader van vijf geworden en de schriele stamelaar is omgetoverd tot charmante voorzitter van de vereniging ‘Bourgondiërs’. Maar hebben de mensen die we op reünies ontmoeten werkelijk een metamorfose ondergaan? Of heeft de tijd hen de gelegenheid gegeven zich te ontwikkelen tot iemand die ze als tiener eigenlijk al waren? Iemand die ze voor ons verzwegen hielden?
Voor zover ik me kan herinneren, heb ik altijd schrijver willen worden. Voordat ik goed en wel kon spellen, schreef ik de serie ‘Hupie, het konin’. Toch heb ik die ambitie op het Emmaus nooit uitgesproken. Ik durfde me niet eens bij de schoolkrant te melden, want stel je voor dat ze me niet wilden hebben. Eén keer heb ik geprobeerd mijn docent Nederlands in te lichten. Dat was naar aanleiding van een voor hem onverklaarbare huilbui nadat hij me een zeven min voor een opstel had gegeven. Dat ik mijn wiskundeweddenschappen aan de toekomstige natuurwetenschappers verloor, vond ik niet erg, maar een opstel was mijn terrein, daarop moest ik uitblinken. Uiteindelijk heb ik mijn ambities toch maar ingeslikt, bang als ik was om verwachtingen te scheppen, die ik misschien niet zou kunnen waarmaken.
Rond het eindexamen moesten we allemaal een paar vragen invullen over onze toekomstperspectieven. Wie wilden we worden? Hoe zouden we de wereld bestormen? Ik herinner me nog dat ik toen slapeloze nachten heb gehad. Wat ik precies heb ingevuld, weet ik niet meer, behalve dat de woorden ‘knutselen met taal’ erin voor kwamen. Wie vaag genoeg blijft, loopt geen risico en blijft voor altijd onfeilbaar.
Pas zes jaar later, vlak voor het verdedigen van mijn scriptie, durfde ik het uit te spreken: ik wilde romans schrijven. Na een intense periode in mijn persoonlijke leven was het eindelijk tot mij doorgedrongen dat ik me met mijn zwijgen alleen voor anderen verschool. Zelf wist ik immers maar al te goed wat mijn plannen waren en wat ik moest doen om ze te realiseren. In mijn eigen ogen was ik allang niet onfeilbaar meer.
De reacties van mijn omgeving waren divers. Sommigen bleken het altijd al vermoed te hebben en moedigden me aan. Anderen waren zo verbaasd dat ze mij in alle oprechtheid vroegen, of ik dat dan wel kon, een roman schrijven. Mijn antwoord was: ik ga het in ieder geval proberen.
Natuurlijk mag ik niet veronderstellen dat iedereen is zoals ik, dat iedereen zijn dromen heeft verdoezeld en een vreemd gezicht heeft opgezet. Maar wanneer ik op een reünie rondloop, verwacht ik geen mensen te zien die ik van vroeger ken of met wie ik samen een groep heb gevormd. Ik verwacht de mensen te ontmoeten die achter de maskers van hun puberteit onzichtbaar zijn gebleven.