Brussel
Ik ben in Brussel en het sneeuwt. Grote vlokken dalen op de grijze binnenplaats neer. Alleen dwarrelend zijn ze nog wit. Zodra ze de grond raken, gaan ze op in een doorzichtige film die de kinderkopjes onder het garagelicht laat schitteren.
Vlak bij mij zit mijn man achter de knoppen van een geluidsbord om de door hem in oktober opgenomen liedjes te mixen. Twee onrustige bandleden hangen om hem heen. Roken mogen ze niet en praten evenmin. Af en toe gaat er een vinger in de lucht om aan te geven dat er op dat punt in de muziek iets moet gebeuren. Wanneer er een vuist omhoog komt of twee in elkaar gehaakte handen, betekent het juist dat het beoogde effect is bereikt. Ik begin hun taal te verstaan.
Straks zullen we ergens wat gaan eten. Dan ontmoet ik de overige bandleden en hun vriendinnetjes, een familie die deze herfst is geboren en naar alle waarschijnlijkheid dit voorjaar weer zal sterven. Zo gaat dat met producenten en hun bands. Het is onmogelijk uit iedere samenwerking een blijvende vriendschap te persen.
Schrijvers hebben het wat dat betreft gemakkelijker; wanneer je geen intieme banden hoeft aan te gaan om iets te kunnen creëren, hoef je die banden later ook niet door te snijden.