Boekenweek 2011 – Geschreven Portretten (2)
Eva Zomers en Oma De Waldelaere
Als kind brengt Eva Zomers jaarlijks een paar weken door bij haar grootouders van moeders zijde: opa en oma De Waldelaere. Dit echtpaar woont in een boerenhoeve bij Brugge. Aan het begin van de zomer worden zij en Gerco er met een rieten koffertje afgezet. Een straf is dat niet. Op de boerderij mogen broer en zus voor de kippen, lammeren en biggen zorgen.
Eva Zomers leert er de autonomie van het buitenleven kennen, een leven dat ze in haar debuut Rood als een lelie zo melancholiek beschrijft. Ze kijkt op tegen haar oma die van de aardbeien en kersen verrukkelijke jam maakt en voor iedere avondmaaltijd in de moestuin dwaalt om tomaten,
komkommers en andere seizoensgroenten te plukken. Voor de jonge Zomers is de boerderij een paradijs, een uitstekende achtergrond voor haar pastorale fantasieën die, eerst gevoed door sprookjes, onverholen opbloeien in het licht van deze realiteit.
De weelderige plantengroei binnen en buiten de muren van de bakstenen woning intrigeert Zomers en ze vraagt haar grootmoeder naar de namen van de planten en bloemen om haar heen. De geuren en kleuren verbleken bij de wonderlijke melodieën en klanken die gebruikt worden om al dat moois te beschrijven: fresia, magnolia, hortensia, oleander, pimpernel, kamperfoelie. Zomers prevelt en proeft en lang nadat ze de terugreis naar de stad heeft gemaakt, geniet ze van de exotische namen op haar tong.
(Fragment uit: De verdwijning van Eva Zomers)