Bezuinigingen en het Institut Néerlandais
Gisteravond was ik aanwezig bij wat misschien de (voorlopig) laatste literaire avond is geweest van het Institut Néerlandais in Parijs. Het was al langer bekend dat ook deze culturele organisatie de bezuinigingen van het kabinet Rutte niet zou kunnen ontlopen, maar vrijwel niemand wist nog waar gekort zou worden. Totdat Ariejan Korteweg zijn artikel in de Volkskrant publiceerde en bekend maakte dat het instituut flink moet inleveren, waardoor de taalafdeling met opheffen wordt bedreigd en literaire avonden en debatten waarschijnlijk tot het verleden behoren.
Mij werd gevraagd of ik dat erg vond en het antwoord was natuurlijk ‘ja’. Maar waarom precies?
In de ruim tien jaar dat ik in Parijs woon, ben ik zeker een paar honderd keer naar het instituut gegaan. Meestal was dat om gebruik te maken van de bibliotheek, die een rustige werkplek biedt, een zeer uitgebreide collectie kunstboeken bevat en veel Nederlandse tijdschriften op de planken heeft staan. Toch was ik ook minstens een paar keer per jaar te vinden op de literaire avonden, want de gasten en onderwerpen waren vaker dan niet te boeiend om aan me voorbij te laten gaan. Tijdens het informele gedeelte, na het interview of gesprek, dat eerst nog gepaard ging met hapjes en drankjes en later alleen nog met een drankje, heb ik veel auteurs ontmoet. Het formele gedeelte riep altijd wel een vervolgvraag op die een gemakkelijke insteek bleek om mensen aan te spreken, ook als die Adriaan van Dis, Cees Nooteboom of Oek de Jong heetten. Soms voelde ik mij op die avonden zelfs onderdeel worden van het literaire wereldje – geen onaangename ervaring voor een auteur die buiten de grenzen van haar moedertaal leeft. Voor mij zal de opheffing van de afdeling die dit allemaal organiseert, dus zeker een gemis zijn.
Erger is het uiteraard voor het instituut en de medewerkers, die wellicht te maken krijgen met gedwongen ontslagen of lijden onder een gevoel van verslagenheid: tientallen jaren hebben talloze mensen met elkaar samengewerkt om een reputatie op te bouwen, die nu met een pennenstreek wordt afgeschreven. Mijn sympathie gaat uit naar de direct betrokkenen.
En hoe jammerlijk is het voor de rest van Nederland? Voor Frankrijk? Het Institut Néerlandais is het grootste Nederlandse culturele instituut in het buitenland. Het vervult een rol als ambassadeur van de kunst; het is een cultureel gezicht van ons land. Op dit moment blijven de kunstbibliotheek en de expositieruimte gelukkig gespaard – misschien omdat Nederland beter bekend staat als een land van architectuur en moderne kunst, dan als een land van letteren. Maar als het instituut Nederlandse literatuur niet langer kan promoten en Franse bezoekers derhalve niet langer kan interesseren voor onze auteurs, wat zal er dan gebeuren met de bekendheid van de Nederlandse letteren in Frankrijk?
Is het bedroevender dat een theatergroep in Amsterdam wordt opgeheven of dat wij hier onze literaire avonden verliezen? Is het beter een ondergeschoven kindje te helpen of de broer te steunen die ook zonder hulp overeind kan blijven? Ik kan geen oordeel vellen over wie subsidie het hardste nodig heeft of het meeste verdient – daarvoor heb ik simpelweg te weinig informatie. Het zou natuurlijk fijn zijn helemaal nergens te hoeven bezuinigen, maar die optie hebben we niet, tenzij we straks een andere regering verkiezen. Hella Haasse, die gisteren op het instituut werd geëerd met een vertoning van een documentaire en met een scherp en liefdevol debat, heeft haar hele leven geprobeerd om geen zwart-wit meningen te verkondigen en altijd de nuance te bewaren. Daar neem ik graag een voorbeeld aan.
(Lees ook: Zwanenzang van het Franse huis voor schrijvers uit de Pays-Bas, in NRC)