Athene (1)
Natuurlijk was ik in Athene om de Acropolis te zien. Drie jaar Grieks op de middelbare school en meer dan vijftien jaar interesse in mythologie hadden me nieuwsgierig gemaakt. Maar met de crisis voortdurend in het nieuws was ik ook benieuwd naar het huidige Griekenland: hoe zichtbaar of voelbaar was hun failliet?
Er werd flink gedemonstreerd voor het parlement, muren, telefoonpalen en elektriciteitshuisjes zaten onder de graffiti en talloze huizen (en soms halve straten) waren opgeofferd aan het verval. En toch was de sfeer op straat gemoedelijk en leek de nationale trots in tact. Zelfs de politie liet de massa’s (illegale) immigranten die overal hun waren aanboden grotendeels met rust, zodat de souvlaki’s en handtassen zij aan zij werden verkocht.
In de zes wijken waar ik doorheen wandelde, zaten de Grieken van ’s morgens vroeg tot ver in de avond druk pratend op terrassen met ijskoffies in handen, die overal voor de afgesproken prijs van vier euro per stuk werden aangeboden. Uit de gesprekken die ik her en der aanknoopte, leerde ik dat het leven er met de euro een stuk duurder op was geworden, maar dat dit niemand ervan weerhield om veelvuldig uit te gaan.
Het failliet was volgens de meesten vooral te wijten aan mismanagement: honderdduizenden zelfstandigen hoefden in het verleden geen administratie bij te houden en konden derhalve bij de belastingen declareren wat ze wilden, evenzoveel ambtenaren konden na twintig of vijfentwintig jaar dienst met pensioen (op 50 jarige leeftijd dus) en de corruptie tierde welig. Dat er iets moet veranderen, daar leek iedereen het over eens, al wilde uiteraard niemand daar zelf de dupe van worden.
Als kind van het Noorden trok ik mijn wenkbrauwen op bij de laksheid die de Grieken tentoonspreidden. En als kind van het Noorden voelde ik tevens een steek van jaloezie: aan de voet van de Acropolis ging het echte leven gewoon door.