Oskar, een slimme negenjarige jongen,
probeert de tijd terug te draaien. Hij heeft spijt dat hij op de morgen
van de aanslagen op het WTC in New York de telefoon niet heeft durven
opnemen. Het was zijn vader, die vanuit een van de brandende torens afscheid
wilde nemen.
Als Oskar in een tijdschrift een reeks foto’s ziet die tonen hoe
iemand uit een van de wolkenkrabbers naar beneden duikt, scheurt hij de
bladzijden eruit en legt hij ze in omgekeerde volgorde. Zo is het net
of de man naar boven toe valt.
De rest laat Oskar aan zijn fantasie over. De man was het gebouw in gevlogen.
Het vliegtuig was uit de toren te voorschijn gekomen. De rookwolken zouden
zijn opgelost in het niets. Zijn vader zou met de lift naar beneden zijn
gegaan en achteruit gewandeld hebben op straat richting zijn huis. Hij
zou zijn koffie in een mok hebben gespuugd en een verhaal van eind tot
begin hebben verteld. Hij zou aan het bed van zijn zoon in omgekeerde
volgorde een korte conversatie hebben gehad. Hij zou veilig geweest zijn.
|