Als je de
mensen probeert te beschrijven die de holocaust hebben uitgevoerd, begeef
je je op een glibberig pad. Sommigen menen dat de daders antisemitische
beulen waren en racistische misdadigers. Uit de getuigenissen van overlevenden
komt vaak een ander beeld naar voren: de moordenaars waren juist hele
gewone mensen.
Hannah Arendt heeft dit treffend beschreven in haar rapport over het proces
Eichmann. Adolf Eichmann heeft tot het laatst toe volgehouden dat hij
onschuldig was, omdat hij in zijn ogen alleen opdrachten had uitgevoerd
en niet had gehandeld vanuit lage motieven. Persoonlijk had hij niets
tegen joden. De rechters geloofden het verhaal van Eichmann niet, want
ze wilden niet toegeven dat een heel gewone man, vrij van cynisme en absurde
doctrines, niet in staat was om goed en kwaad te onderscheiden. En dat
is het ethische probleem waar Arendt over schrijft: de daders waren zich
helemaal niet bewust van hun 'onmenselijke' gedrag. Volgens Arendt kunnen
we hieruit de conclusie trekken dat het kwaad banaal is. De daders zijn
zo onbegrijpelijk en afschuwelijk, niet omdat ze monsters waren en daarom
ontoegankelijk, maar juist omdat ze zo normaal menselijk zijn en tegelijkertijd
de grens tussen het menselijke en het onmenselijke hebben laten verdwijnen.
|