Citaat 22

Hannah Arendt
'The banality of evil'
(Eichmann in Jeruzalem, 1963)


Als je de mensen probeert te beschrijven die de holocaust hebben uitgevoerd, begeef je je op een glibberig pad. Sommigen menen dat de daders antisemitische beulen waren en racistische misdadigers. Uit de getuigenissen van overlevenden komt vaak een ander beeld naar voren: de moordenaars waren juist hele gewone mensen.
Hannah Arendt heeft dit treffend beschreven in haar rapport over het proces Eichmann. Adolf Eichmann heeft tot het laatst toe volgehouden dat hij onschuldig was, omdat hij in zijn ogen alleen opdrachten had uitgevoerd en niet had gehandeld vanuit lage motieven. Persoonlijk had hij niets tegen joden. De rechters geloofden het verhaal van Eichmann niet, want ze wilden niet toegeven dat een heel gewone man, vrij van cynisme en absurde doctrines, niet in staat was om goed en kwaad te onderscheiden. En dat is het ethische probleem waar Arendt over schrijft: de daders waren zich helemaal niet bewust van hun 'onmenselijke' gedrag. Volgens Arendt kunnen we hieruit de conclusie trekken dat het kwaad banaal is. De daders zijn zo onbegrijpelijk en afschuwelijk, niet omdat ze monsters waren en daarom ontoegankelijk, maar juist omdat ze zo normaal menselijk zijn en tegelijkertijd de grens tussen het menselijke en het onmenselijke hebben laten verdwijnen.


terug naar overzicht citaten
vorige citaat
volgende citaat